Maurice (Maurits) Isaac Goldschmidt is geboren op 11 mei 1870 in Amsterdam. Hij woonde aan de Van Miereveldstraat 5hs in Oud Zuid. Toen hij daar door de Duitsers werd uitgezet, woonde hij aan de Harmoniehof 28 1hg bij zijn ongetrouwde zusters, Ida en Augusta. Maurits en zijn vrouw Adele Koppel (1884 – 1985) krijgen vier kinderen; Rudolf Carel (1908 – Klein Mangersdorf, Polen, 1942), Otto Herman (1910 – 2001), Augusta Regina (1913-2005) en Paul (1914 – 2010). In 1937 scheidde hij van zijn echtgenote.
Op zijn kaart in de cartotheek van Joodse Raad staat als beroep vermeld: koopman. Dat is een te beperkte omschrijving van zijn werkzaamheden. Maurits was directeur van de firma Goldschmidt en Zonen, handel in koffie en thee. Deze firma was voor de 2e Wereldoorlog een van de grote spelers binnen de Nederlandse koffieproducenten. Maurits werd wel ‘de Koffiekoning van Nederland’ genoemd. Daarnaast was hij 25 jaar lang penningmeester van het bestuur van de Vereniging voor den Koffiehandel. De koffiehandel was zeker niet de eerste liefde van Maurits. Hij had naar de Technische Universiteit in Delft gewild om bouwkundige te worden. Zijn vader Calmon wist hem toch het familiebedrijf in te praten. Maurits stapt het bedrijf in en wordt daarin zeer succesvol.
Naast het werk is de familie voor Maurits zeer belangrijk. Hij voelt zich er verantwoordelijk voor. Het Joods-zijn ziet hij als een gegeven, hij ziet het niet als uitverkoren en niet als minderwaardig. Hij voelt zich thuis in Joodse en niet-Joodse kringen hoewel de meerderheid van zijn contacten Joods is. Hij was voor zijn kinderen en voor zijn personeel zorgzaam en liefdevol.
Hij was gek op auto’s en reed graag heel hard. Hij was een uitmuntend schaker, werd lid van VAS in 1894. Hij behoorde jarenlang tot de sterkere spelers van het tweede tiental. In latere jaren speelde hij weinig, alhoewel zijn belangstelling voor ons spel onverzwakt bleef. Bij belangrijke schaakgebeurtenissen kon men steeds op zijn financiële steun rekenen. Hij won in 1934, tijdens een bezoek aan Brazilië, van de toenmalige landskampioen aldaar. Aan boord van het schip, op weg naar Rio de Janeiro, heeft hij gewonnen van “de Russische gezant uit Pernambuco (red: een Braziliaanse deelstaat). Een echte bolsjewiek, geen enkele partij verloren. Dat schaken is toch maar een geluk.”
Bron van deze schaakanekdote, afkomstig uit een brief van Maurits, is het boek “Verplicht Gelukkig, portret van een familie” wat de kleindochter van Maurits, Saskia Goldschmidt, heeft geschreven over haar vader Paul (die Bergen-Belsen ternauwernood overleefde, gered door zijn eerste vrouw Renata Laqueur, beschreven in haar Dagboek uit Bergen-Belsen), over haar grootvader Maurits en hun familiegeschiedenis.
In 1942 wordt Maurits al een keer gearresteerd en wacht hij in een cel aan de Euterpestraat (nu de Gerrit van der Veenstraat) op deportatie. Op voorspraak van burgemeester Voûte wordt hij weer vrijgelaten. Toch ontkomt hij niet aan een nieuwe arrestatie. Nadat een familielid is gearresteerd wegens het bezit van valse persoonsbewijzen, wordt Maurits ook opgepakt door Jodenjagers, samen met als enkele andere familieleden. Van 23 maart 1943 tot 15 februari 1944 zat Maurits gevangen in Kamp Westerbork. Eerst in de strafbarak, vanwege de valse persoonsbewijzen. Na een maand verlaat hij de strafbarak en maakt hij onderdeel uit van het dagelijks leven van Westerbork. Hij studeert er Latijn. Hij is trots wanneer hij ook nog in Westerbork ‘De Koffiekoning van Holland’ wordt genoemd. Hij schrijft nog diverse brieven, de laatste is genummerd ’20’ en gedateerd op 24 december 1943.
Zijn zoon Paul en diens vrouw Renata worden in november 1943 gearresteerd en zijn ook naar Westerbork gebracht. Zij worden op 15 maart 1944 samen gedeporteerd naar Bergen-Belsen. Een andere zoon van Maurits, Rudolf (Rudi), heeft eerder getracht te vluchten naar Zwitserland maar is op de vlucht gearresteerd. Hij is op 1 oktober 1942 gedeporteerd naar Sobidor, zijn datum van overlijden is vastgesteld op 1 december 1942.
Maurits wordt een maand eerder dan Paul, op 15 februari 1944, naar Bergen-Belsen gedeporteerd, samen met 732 anderen. Hij heeft nummer 161. Het is het tweede transport dat van Westerbork naar Bergen-Belsen vertrekt. Hij laat diverse familieleden, zoals zijn zus en zijn zoon Paul achter in Westerbork. Als hij de trein instapt, is Maurits in tranen. Zijn zus Guusje heeft hem omhelsd bij het vertrek, waarna zijn laatste woorden tegen haar waren: “Misschien zien wij elkaar weer, maar misschien ook niet.”
In Bergen-Belsen is hij binnen een maand aan longontsteking gestorven, nadat hij ziek op appèl heeft moeten staan in de winterkou. Hij overlijdt op 13 maart 1944. Deze datum wijkt af van de officiële sterfdatum (30 maart 1944) zoals na de oorlog vastgesteld door het Ministerie van Justitie. Zijn overlijden is pas later bekend in Nederland. Zijn zoon Paul en diens vrouw Renata ontvangen nog een aantal pakjes in Bergen-Belsen die voor Maurits (door hen ‘Pago’ genoemd) bestemd zijn.
Op de Joodse Begraafplaats in Muiderberg is bij het graf van de vader (Calmon) & moeder (Regina) van Maurits een gedenksteen geplaatst voor Maurits en voor zijn zoon Rudi (Rudolf).
In 1935 speelt Max Euwe tegen Aleksander Aljechin om het wereldkampioenschap. De partijen worden door het hele land gespeeld. Partij 29 (van de 30) wordt gespeeld op donderdag 12 december 1935 in de Militiezaal aan de Singel in Amsterdam, ‘s avonds om half 7 wordt er gestart. Op de foto zijn de spelers te zien en verder o.a. Hans Kmoch, Salo Landau (VAS), Gerard van Harten, Géza Maroczy, Salo Flohr, Max Levenbach (VAS) en … Maurits Goldschmidt (VAS, rechts vooraan, achter VAS erelid Euwe). Dit is de partij die zij te zien hebben gekregen die dag. Een bijzondere opening! Euwe speelt de Aljechin verdediging tegen diens naamgever.
Het Max Euwe centrum heeft aandacht besteed aan alle partijen, evenals Alexander Münninghof in de biografie van Euwe. Dit is wat zij schreven over partij 29.
“Filevorming in de kou en de sneeuw, van de Singel tot de Heiligeweg. Iedereen wil er bij zijn, 200 belangstellenden wordt de toegang geweigerd. Euwe verrast met de Aljechinverdediging, een
staaltje hogere psychologische oorlogsvoering. Aljechin is verrast en oogt aangeslagen. De zaal ziet hem vijf
minuten onbeweeglijk turen naar het bord, hij moet tegen zijn eigen vinding spelen. Maar hij herpakt zich en
na tien zetten is hij tevreden. Hij grapt naar de wedstrijdleiding of hij zijn katten (Chess en Matou) mag
spreken, een hint naar het recente zaalverbod van zijn secondant Klein. Aljechin komt inderdaad in het voordeel maar in
tijdnood mist bij zijn beste kans op winst. Er wordt maar weinig acht geslagen op een schoorsteenbrand die
intussen uitbreekt waardoor brandweer en politie in het gebouw komen. Dit loopt met een sisser af. Rond het
afbreken ontstaat groter tumult nadat Aljechin zijn 41e zet op het bord uitvoert en hij daardoor niet zelf zijn zet moet afgeven maar dit aan Euwe opdringt. De wedstrijdleiding sust de zaak. Aljechin verlaat het gebouw met zijn vrouw en zijn twee poezen. Even daarna vertrekt ook Euwe die een ovatie wacht van de menigte, voor zijn sportieve gedrag bij het incident. De volgende dag wordt de partij snel remise. Nog één partij, één punt voorsprong. Nog is het niet definitief beslist.
Tussenstand Aljechin-Euwe 14-15”
Bronnen: Partij verloren… Gedenkboek ter herinnering aan de schakers in Nederland, die tijdens de bezetting zijn omgekomen. (Eggink & Schelfhout) | Joods Monument | Oorlogsbronnen | Saskia Goldschmidt – Verplicht Gelukkig, portret van een familie | Renata Laqueur – Dagboek uit Bergen-Belsen | Philip Mechanicus – In Depot |
Terug naar overzichtspagina
Er wordt gebruik gemaakt van diverse bronnen bij het opstellen van de artikelen over de 36, zoals de cartotheek en het boek ‘Partij Verloren’. Indien er aanvullingen of correcties op de betreffende artikelen zijn, neem dan contact met mij op via lode.broekman@gmail.com.